Author: Alexander Rinnooy Kan
Source: Hollands Maandblad
NB: In Dutch
China blijft een mysterie, zelfs voor de trouwe bezoeker. Veertig jaar geleden eindigde de Culturele Revolutie; kort daarna was ik samen met een Rotterdamse collega een van de eerste buitenlandse academische gasten. We zagen het prille begin van een verbijsterende omwenteling.
Ons bezoek was het gevolg van een behoorlijk vrijpostig aanbod onzerzijds om gebruik te maken van een kersvers uitwisselingsprogramma tussen Nederland en China. Vervat in een ouderwetse brief met een postzegel werd deze zelfuitnodiging verstuurd in de veronderstelling dat een antwoord weleens lang op zich zou kunnen laten wachten. Maar twee weken later al arriveerde een positieve reactie, en binnen de kortste keren waren we onderweg naar Beijing. Van die Chinese gretigheid naar buitenlands contact zou ik nog vele voorbeelden meemaken.
Het werd vanaf het allereerste begin een onvergetelijke reis, al helemaal in het licht van wat dit enorme land nog allemaal te wachten stond. Het vliegveld van Beijing was een minuscule afspiegeling van het huidige. Op de kruispunten van de uitgestorven tweebaansweg naar de stad zaten Chinezen onder de straatlantaarns te kaarten, naar ik mij pas later realiseerde omdat ze thuis geen elektriciteit hadden. Gedurende de voorafgaande vijftien jaren was China door Mao Zedong onderworpen aan een vrijwel compleet isolement. Voor de geheel in blauwe Mao jasjes gestoken Chinese bevolking vormde ons reisgezelschap zodoende een verrassende bezienswaardigheid, die aanleiding gaf tot veelvuldig gegiechel. De naweeën van de nog maar net uitgeraasde revolutie waren nog overal zichtbaar: tempels en paleizen waren zwaar beschadigd, en van de universitaire populatie hadden velen de gedwongen tewerkstelling op het platteland niet overleefd.
De vreugde rond de heropenstelling was navenant groot. Officiële gastvrijheidsregels bestonden nog niet, en dus kon elke kans op een feestelijk diner met gretigheid worden benut. Het was mijn eerste kennismaking met het fenomeen van het Chinees banket. Dat omvat ten minste tien gangen, in hoog tempo binnen twee uur opgediend – op trage eters wordt niet gewacht. Het is een aparte ervaring, alleen al door de vele heildronken (‘Ganbei!’) die worden uitgebracht met de fluweelzachte maar levensgevaarlijke Moutai (54%).
Wij werden met alle egards ontvangen. In een land zonder personenauto’s vervoerden zwarte Russische limousines (merk ZiL) ons van de ene naar de andere universiteit, waarbij de chauffeurs omwille van de brandstofbesparing alle afdalingen met uitgezette motor en kokende handremmen tot een veilig einde probeerden te brengen. Overal wachtten welkomstcomités ons op met hartveroverende spandoeken. Tolken waren bij onze voordrachten onmisbaar; hun inzet resulteerde in een zodanig lange bedenktijd na iedere zin dat elke volgende zin nog compacter kon uitvallen dan zijn voorganger. Opgelucht applaus en vele dankbetuigingen waren ons deel.
Leergierigheid en discipline waren toen al kenmerkende eigenschappen van de Chinese studenten. Twee van hen belandden kort na onze reis in Rotterdam, schreven in twee jaar elk een uitstekend proefschrift en vervolgden hun loopbaan met veel succes in het Westen. De beste studenten uit een land met een miljard inwoners zijn nu eenmaal per definitie heel erg goed. Binnen één generatie zou de complete kenniskloof worden gedicht. Enkele jaren later al troffen Nederlandse genetici in Shanghai zalen aan vol apparaten waarvan ze er zelf twee à drie hadden staan. Inmiddels vraagt China meer patenten aan dan elk ander land ter wereld.
Twintig jaar later belandde ik in China om voor ING een verzekeringslicentie te verwerven. In de tussentijd had ik met diverse zakendelegaties al meegemaakt dat China de troefkaart van zijn enorme markt handig uitspeelde door enerzijds gunstige samenwerkingsovereenkomsten af te dwingen en anderzijds zich maar weinig aan te trekken van bestaande intellectuele eigendomsrechten. Bij elk volgend bezoek leek er weer een nieuwe ringweg om Beijing gelegd, die op de files geen enkel effect had en de latere luchtverontreinigingen voorspelde. De Chinese economie groeide met duizelingwekkende snelheid.
Van de historische stadskern van Beijing was inmiddels alleen de Verboden Stad overgebleven. Daar ontving het Chinese leiderschap met groeiend zelfvertrouwen buitenlandse gasten in luxueuze paleizen, en werd de Nederlandse verzekeraars duidelijk gemaakt dat ze op hun beurt moesten wachten. ‘You must have patience’ was de standaard aanmaning, die aanhield totdat ING (tot mijn niet geringe irritatie tegelijk met het veel minder actieve Aegon) tijdens een Chinees staatsbezoek aan Nederland eindelijk de langgezochte licentie kreeg toegeworpen.
Ook toen nog bleven de verzekeraars aangewezen op minderheidsposities in joint ventures, met uitzondering van de Amerikaanse verzekeraar AIG die zo werd beloond voor zijn jarenlange loyaliteit aan het regime; ‘old friend’ geldt in China als de hoogst bereikbare status. Shell had daar eerder een schitterend paviljoentje aan het meer van het Zomerpaleis aan overgehouden, als woonruimte voor de lokale directeur. Aan de rand van dezelfde status bemachtigde ING uiteindelijk als beloning voor alle inspanningen een flinke participatie in de Bank of Beijing, een felbegeerde voet tussen de deur van de Chinese financiële sector. Daar had de Duitse bondskanselier nog tevergeefs voor gelobbyd, omdat onze eigen Balkenende net op tijd het gewicht van het Europese voorzitterschap van Nederland in de strijd kon gooien.
China was inmiddels een volgroeide economie, een bewonderde en gerespecteerde hoofdrolspeler in het globaliseringsproces die honger en armoede in eigen land met succes had bestreden. Een zekere trots op die prestatie was onmiskenbaar aanwezig, maar liever nog beschouwden de Chinezen de snelle groei als het natuurlijke herstel van de Chinese dominantie in de wereldeconomie die in de zeventiende en achttiende eeuw – tijdelijk – verloren was gegaan. Koloniale ambities had China in de eeuwen daarvoor nooit gedemonstreerd. Dat maakt nieuwsgierig naar hun huidige mate van territoriumdrift, nu China vele arme ontwikkelingslanden in een ijzeren greep heeft genomen en lijkt af te koersen op een nieuwe Koude Oorlog met de Verenigde Staten.
Aan de ijver en het doorzettingsvermogen van de Chinese bevolking zal het niet liggen. Tijdens mijn eerste bezoek verzorgde een jonge Chinese gids een rondleiding door een flink beschadigde boeddhistische tempel. Pas toen haar na afloop een vraag werd gesteld, bleek dat ze geen woord Engels sprak en de gehele tekst van de rondleiding als klankenreeks uit haar hoofd had geleerd. Wie tot zo’n inspanning in staat is, heeft – met haar hele generatie – reden tot substantieel zelfvertrouwen.